OPMAKEN VAN DE STAMBOOM

Uit het boekwerk van Filip Benoit, deel I

Bronnen

Om een stamboom samen te stellen zijn er heel wat bronnen beschikbaar.
Voor de 19e en 20e eeuw zijn dat voornamelijk de registers van de burgerlijke stand. Dit zijn schriftstukken waarin o.m. de geboorte, het huwelijk en het overlijden van een persoon worden vastgelegd.
In de 17e en 18e eeuw was de registratie van de bevolking in handen van de geestelijkheid. In de parochieregisters vinden we gegevens over het doopsel, het huwelijk en het overlijden van de parochianen. Ze zijn opgesteld in het Latijn, maar het woordgebruik is vrij beperkt zodat vrijwel iedereen het onderzoek zelf aankan. In het begin van de 17e eeuw zijn ze echter niet overal goed bijgehouden.
De periode vóór de parochieregisters, daar moeten we beroep doen op allerlei documenten die opgemaakt werden in opdracht van instellingen van het Oude Régime. Het zijn vooral testamenten, belastingslijsten, ledenlijsten, processen, verkoopsakten, leningen en rekeningen. Ze werden opgesteld in opdracht van kerkelijke, gewestelijke of plaatselijke besturen en feodale instellingen. In een renteboek bvb. werden de jaarlijkse grondlasten bijgehouden van een bepaald belastingsgebied.
Ieder perceel werd daarin beschreven met de eigenaar en veelal enkele van de vorige eigenaars.
In de kerk- en disrekeningen werden de uitgaven en inkomsten genoteerd van de Kerkfabriek en de Armentafel ( de voorloper van het O.C.M.W.). Bij de inkomsten vinden we een lijst van de percelen die belast waren met een jaarlijkse taks. Dank zij deze bronnen, die niet alleen de eigenaar vernoemen maar tevens een beschrijving geven van het perceel, was het mogelijk de woonplaats van onze voorouders te lokaliseren.
De belangrijkste bronnen voor de 15e en 16e eeuw zijn evenwel de weesregisters en de buitenpoorterslijsten. De weesregisters van de Kortrijkse weeskamer bevatten ca. 60.000 testamenten genoteerd in 170 lijvige boeken. Het laten registeren van de goederen van de wezen was één van de rechten van de poorters - wonende binnen de stadspoorten - en van de buitenpoorters van Kortrijk. Wie lid wilde worden moest zich inkopen. Kinderen van poorters of buitenpoorters werden, mits het betalen van een kleine jaarlijkse bijdrage, automatisch lid . Omwille van de vele voordelen en het lage lidgeld waren zeer veel dorpsbewoners buitenpoorter van de stad Kortrijk. Onze voorouders komen reeds voor op de oudste lijsten (1398) van de buitenpoorterij van Kortrijk en het eerste testament van de familie werd er geregistreerd in 1405.
Al deze documenten werden ons te beschikking gesteld door het personeel van verschillende archieven. Zonder hun advies zou dit werk niet mogelijk geweest zijn. Onze oprechte dank aan het personeel van de rijksarchieven van Kortrijk, Ronse, Gent, Brugge en Brussel; van de stadsarchieven van Oudenaarde, Gent en Brugge; van het archief van Rijsel, en tenslotte aan de leden van de heemkring de Gaverstreke. Bij de samenstelling van dit eerste deel kon ik verder nog beroep doen op de hulp van Geert Benoit, Lieve Breda en Karl Uyttenhove bij het corrigeren van de teksten en op Etienne Ducatteeuw voor het tekenen van de kaarten.

Het leenstelsel

Deze vorm van staatsbestuur is vergelijkbaar met een pyramide: Bovenaan staat de leenheer. Deze verdeelt zijn grondgebied over een aantal vertrouwenspersonen (leenmannen of vazallen). Deze op hun beurt verdelen het gebied dat hen is toevertrouwd opnieuw ... Ieder kreeg een deel van de inkomsten uit belastingen uit zijn gebied, maar moest in tijd van oorlog steun verlenen aan de leenheer.
Na verloop van tijd verwaterde deze dienstbaarheid echter omdat alle vazalen hun gekregen gebieden bij overlijden aan hun kinderen schonken. (die veel minder dankbaarheid betoonden aan de leenheer)
Daarom verdeelde de graaf van Vlaanderen zijn gebied in een aantal kasselrijen met een baljuw aan het hoofd. Deze waren afzetbaar en werden door de graaf betaald, wat ze veel betrouwbaarder maakte. Hij was belast met een militaire, een bestuurlijke en een gerechtelijke opdracht: het bestuur van de kasselrij namens de graaf en het voorzitterschap van de schepenbank van de kasselrij. Hiervoor werd hij bijgestaan door een schepencollege. De kasselrijen werden dan nog eens onderverdeeld in een aantal lenen.
Waregem behoorde tot de kasselrij Kortrijk, met aan het hoofd de kasteelheer van Ingelmunster. Een klein gedeelte van het grondgebied viel echter onder het bestuur van Oudenaarde (zie 'Woonplaats eerste generaties'), wat voor heel wat bestuurlijk anima zal zorgen! De kasselrijen bleven als bestuurlijke en gerechtelijke indeling voortbestaan tot het einde van het Ancien Régime (1795).

Kasselrij Kortrijk

De graaf van Vlaanderen, de opperste leenheer binnen zijn graafschap, had in de 12e eeuw het recht op relief (verkoopstaks) voor de grafelijke lenen aan de ridderorde van de Johannieters geschonken. In 1365 wilde graaf Lodewijk van Male deze rechten terugkopen. Om een juist beeld te krijgen van zijn lenen werd een leenboek samengesteld.
Het origineel van dit leenboek is bewaard in Rijsel, waar het Rekenhof van Vlaanderen was gevestigd ten tijde van de Bourgondische hertogen.
De lenen zijn gegroepeerd per leenhof of kasteel - de eerste graven van Vlaanderen resideerden afwisselend in hun verschillende kastelen waar ze leefden van de belastingsopbrengsten van het omliggende gebied.

De grafelijke lenen van het kasteel van Kortrijk bevinden zich op de f ° 129 r° tot 186 v°. Nergens in dit leenboek werden de achterleenmannen vermeld, want voor de opstellers waren de achterleenmannen immers van geen enkel belang. Zeer uitzonderlijk werden ze bij één grafelijk leen toch vernoemd.
Zo werd Gossin Manout (een oom van Gillis Manout) vermeld als achterleenman van de graaf van Vlaanderen te Waregem. Dit uitzonderlijke toeval levert ons niet alleen de vroegste vermelding van een familielid in de bakermat, maar tevens de (tot hiertoe) oudste schrijfvorm van onze familienaam.
Het leen dat in het leenboek van 1365 met zijn achterlenen werd beschreven konden we later identificeren als Eertbrugghe in Waregem, gelegen aan de grens met Zulte. Vermoedelijk kwam de heerlijkheid uit de erfenis van Isabelle van Heestert, tweede vrouw van Gerard II van Rode. Haar zoon Jan was in 1280 heer van Ingelmunster en Waregem. In 1288 schonk hij een tiende (oorspronkelijk een belasting t.v.v. het levensonderhoud van de pastoor, maar dikwijls afgenomen door wereldlijke heren) aan het O.L.Vrouwkapittel van Doornik. Tot aan de Godsdienstoorlogen zullen de Mannoots, Menoots en Benoots vooral in dit deel van Waregem wonen.
In de 16de eeuw bezaten ze (achtereenvolgens Pieter, zijn zoon Jan en kleinkind Joos) er tot 50 ha. grond. In 1365 had Eertbrugghe 8 achterlenen. Verschillende van de vermelde leenmannen dragen typische namen voor deze wijk; zoals Van Der Bauwede, Been en Waelkins. We vinden hun afstammelingen meerdere malen terug in de stamboom van de familie Benoit.


S.A.O., Wezerij, 14de eeuw, Losse Staten.
A.D.N., Serie B, n0 3679, Rëgistre des fiefs de Flandres, 1365.
L. MASSCHELEIN, Heerlijkheid en leen in de Roede van Menen, Verhandeling, Leuven 1982.
F. DEBRABANDERE, Studie van de Fersoonsnamen in de Kasselrij Kortrijk 1350 - 1400, p. 294, Handzame 1970.
0. LEYS, De naam van Peter Benoit, Med. Ver. Naamkunde 1966 p. 30-32.
J. NOTERDAEME, De ridders van Roden in de eerste helft van de 13de eeuw in het Brugse Ambacht, A.J.D.S.,273-307.
J. NOTERDAEME, De ridders van Roden in de tweede helft van de 13de eeuw, L.G., VIII (1966), p. 313-329.
J· NOTERDAEME, Jan van Rode, Heer van Ingelmunster, L.G., XIV (1972).
L. BLOCKEEL, van der Vichten, Vichte 1975.
R.A.G., della Faille d' Huysse, (288), deel II, carton 46, nr. 245.
A.R.A., Rekenkamer, nr. 44553, Buitenpoorters van Kortrijk anno 1398.
A.R.A., Rekenkamer nr. 1163, Verbeurd verklaarde goederen na de slag van Westrozebeke anno 1382.
A.R.A., Rekenkamer, nr. 1163.
R.A.K., Buitenpoorterslijst, 1440, Tielt.
R.A.K., Wezerij reg. 1 en 2, Testamenten vanaf 1402.
- De Frans-Vlaamse grensarbeider
- De vlasnijverheid

Keer terug